Geslachtswapen Hoge Raad van Adel (1814)

Deutz van Assendelft is een van oorsprong Duits geslacht dat aan het begin van de 17e eeuw in Amsterdam terechtkwam. Het behoorde sinds 1814 tot de Nederlandse adel en stierf in 1913 uit.

Geschiedenis

[bewerken | brontekst bewerken]
Portret van een lid van de familie Deutz door Michiel Sweerts. Zie [1]
Portret van een lid van de familie Deutz door Michiel Sweerts. Zie [2]

De stamreeks begint met Engelbertus Deutz die in 1592 te Keulen overleed. Zijn kleinzoon Hans (ook Jean of Johan) (1581-1638), koopman in onder andere Oostindische waren, trouwde in 1614 met Elisabeth Coymans (1593-1653), de dochter van Balthasar Coymans. Hij vestigde zich rond 1620 op Keizersgracht 121, in het pand genaamd De Ster(re) of Gouden Star, ontworpen door Jacob van Campen. Hij was de stamvader van het Nederlandse geslacht Deutz; het echtpaar kreeg veertien kinderen.[1] Slechts de helft haalde de volwassenheid: Elisabeth, beter bekend als Isabelle (1615-1672), Johannes (1618-1673), Jeronimus (1622-1681), Josephus (1624-1684), Balthasar (1626-1661), Agneta (1633-1692), en Gideon (1635-1670). "Johan Duijts" stierf in september 1638. De weduwe zette de firma voort met haar oudste zoon; er werd gehandeld in specerijen, tabak, wijn, krenten, glas, ijzer, en lood. Zijn zonen maakten een grand tour naar Italië en leerden daar Michiel Sweerts kennen. Jean Deutz liet beelden en kratten met schilderijen opsturen, o.a. van de Bentveughels en Sweerts.[2] Hun moeder stierf in 1653 en werd begraven in de Westerkerk. Elk van de nog levende acht kinderen, waaronder Jean, Joseph en Agneta, erfde 180.000 gulden.[3]

De kwikzilverrmijn van Idrija. Tot 1700 beschikte de firma Deutz over een monopolie op de kwikzilverhandel.
Agneta Deutz, de zuster van Jean, was de stichtster van het Deutzenhofje
Kasteel Assumburg in 1917

In 1654 nodigde de wol- en zijdehandelaar Jean Deutz Johan de Witt uit voor zijn bruiloft met Geertruid Bicker en stelde de raadspensionaris voor aan de nog ongehuwde Wendela Bicker; zij zijn in 1655 getrouwd. Tussen de beide zwagers ontstond grote vertrouwelijkheid; de raadpensionaris was dikwijls de gast van Deutz, zowel te Amsterdam als op de hofstede Den Eult onder Baarn, het huwelijksgeschenk van zijn schoonvader Jan Bicker.[4] Jean Deutz financierde de oorlogen van de republiek onder De Witt. In 1659 verkreeg Jean Deutz het recht Oostenrijks kwikzilver in Europa te verkopen.[5] Het kwikzilver kwam uit Idrija in Slovenië, en werd behalve naar Amsterdam ook naar Venetië geëxporteerd.[6] In 1669 wist hij het monopolie te verwerven door de gehele voorraad van de Venetiaanse concurrenten op te kopen. Na zijn overlijden zette de weduwe Deutz de firma voort en verstrekte leningen aan de Oostenrijkse keizer Leopold I in de Grote Turkse Oorlog tegen het Osmaanse rijk en tijdens de Spaanse Successieoorlog.[7]

Enkele telgen

[bewerken | brontekst bewerken]

Mr. Jan Deutz (1655-1719), vrijheer van Assendelft en Assumburg, heer van Heemskerk en het nabij gelegen Hoogdorp, Noorddorp[8] en Reewijk,[9][10] vaandrig bij de schutterij, raad en schepen van Amsterdam, volgde zijn vader op in de firma, aanvankelijk samen met zijn moeder; trouwde in 1692 met Maria Boreel (1634-1702), de dochter van Jacob Boreel; kocht in 1694 voor 57.000 gulden Slot Assumburg van Eustatius baron van Bronckhorst, waarna nageslacht zich Deutz van Assendelft ging noemen; de vrije heerlijkheid bleef tot 1858 in de familie. In 1710 kocht hij de naastgelegen ruïne Reewijk aan, dat in gebruik is geweest als hertenkamp.

Zijtak

[bewerken | brontekst bewerken]
Het stadhuis van Amsterdam, gezien vanaf de Nieuwezijds Voorburgwal door Gerrit Berckheyde
Het landhuis Goudesteyn van de familie Huydecoper aan de Vecht door Jan van der Heyden
Gooilust

De familie Deutz had een zijtak, die begon met neef Daniël Deutz (1644-1707).[14] Hij werd geboren in Dinslaken (Westfalen) als zoon van Reinhard Deutz (1607-1654) en Helena Resteau. Hij trouwde Maria de Bordes (1655–1686) in 1677 in Ouderkerk aan de Amstel. Het echtpaar had zes kinderen allen in Amsterdam gedoopt.[15] Het echtpaar en de erfgenamen bewoonden Keizersgracht 217-219, eigenares was Geertruid Bicker.