Tibetaanse literatuur | ||||
---|---|---|---|---|
Tibetaans | བོད་ཀྱི་རྩོམ་རིག | |||
Wylie | bod kyi rtsom rig | |||
|
Het begrip Tibetaanse literatuur is onder te verdelen naar drie verschillende omschrijvingen.
Het tijdperk van de oude literatuur omvat alle literatuur die tot aan het einde van de Tibetaanse monarchie werd geschreven.
Het tijdperk van de klassieke literatuur omvat het grootste deel van de Tibetaanse teksten die tijdens de zogenaamde tweede verbreiding sinds de 11e eeuw ontstaan zijn.
De beschrijving en deels herinterpretatie van de grammaticale regels door Thonmi Sambhota had tot doel oude teksten beter begrijpelijk te maken en correcter vast te leggen. Ze vormt een niet onaanzienlijk bestanddeel van de klassieke literatuur.
Sakya Pandita (1182-1251) schreef de "Principes van de Indo-Tibetaanse scholastiek" (Tibetaans: mkhas pa 'jug pa'i sgo) en vertaalde de Spiegel van de poëzie (snyan ngag gi me long) van Dandin. Beide boeken zijn kenmerkend voor de normatieve regels van de tekstsamenstelling die toentertijd werden ingevoerd, en die tot 1950 van kracht bleven.
Aan de zesde dalai lama, Tsangyang Gyatso, worden talrijke gedichten (Tibetaans snyan ngag) toegeschreven, met vaak wereldse inhoud en van een hoog poëtisch niveau. Hij had zijn monnikengelofte teruggegeven en zich ook al snel uit de regeringszaken teruggetrokken.
Er is een uitgebreide literatuur van de bön.[1][2]
Door de invoering van het schrift in Centraal-Tibet werd de grootschalige vertaling van Indische werken in het Tibetaans mogelijk. Vanaf de 10e eeuw werden in meer dan driehonderd jaar talrijke teksten uit het Sanskriet vertaald die vervolgens in de canonieke verzameling Kangyur (bka' 'gyur; Vertaling van de Woorden) en de Tengyur (bstan 'gyur; Vertaling van de Leer) werden samengevat. Deze centrale religieuze literatuur, de Tibetaans boeddhistische canon, is in een bijzonder typte van de klassieke schrifttaal geschreven, die vermoedelijk grotendeels een weergave vormt van de kunstmatige standaardtaal waardoor de literatuur oorspronkelijk beïnvloed is.
De Tibetaanse literatuur kan bogen op een reeks historiografische genres:
Na de Invasie van Tibet in 1950–1 zag de China het als haar taak de maoïstische ideologie radicaal op de Tibetanen over te brengen. Daar het Tibetaans echter in het geheel niet over een communistisch begrippenapparaat beschikte, werd er begonnen aan een intensieve productie van woordenboeken en van vertalingen, vooral beschrijvingen van de daden en richtlijnen van Mao Zedong; dit alles om de Tibetanen vertrouwd te maken met het communistische woordenschat en de communistische concepten. Tot aan het einde van de Culturele Revolutie in 1976 bleef de productie van Tibetaanse literatuur beperkt tot communistische teksten.
Een ander effect van de Culturele Revolutie was dat religie in Tibet tot opium van het volk werd betiteld, waarmee een hetze werd ontketend tegen alles dat met het boeddhisme te maken had. Een zeer groot aantal kloosters werd verwoest, geplunderd en verbrand. Tibet kende drie grote boeddhistische boekdrukkloosters, Derge, Potala en Narthang. Narthang werd tijdens de Culturele Revolutie volledig verwoest en Potala is tegenwoordig een door de autoriteiten gecontroleerd museumpaleis. Derge, het grootste drukkerijklooster ter wereld met 270.000 drukplanken met daarop gegraveerde teksten van het boeddhisme, van geschiedenis, geneeswijze en wetenschap bleef miraculeus gespaard.[3]
Niet alleen Narthang, maar ook duizenden andere Tibetaanse kloosters werden geplunderd, vernield of verwoest, waardoor literatuurschatten verregaand verloren zijn gegaan. Voor een deel konden teksten en boeken in ballingschap worden gereconstrueerd vanwege de traditionele traditie om teksten uit het hoofd te leren. Mao's dood in 1976 bracht verlichting voor de monniken, waardoor er vanaf de jaren tachtig onder invloed van Deng Xiaoping in de Tibetaanse literatuur ook weer plaats kwam voor wereldlijke thema's.
Talrijke teksten die verloren waren gegaan, werden opnieuw in boekvorm gedrukt en er begon zich nog enigszins bedeesd in Westelijke zin een moderne schriftelijke verhaalliteratuur te ontwikkelen. Talrijke schrijvers publiceerden gedichten, vertellingen, korte verhalen en essays in meer dan honderd verschillende literaire tijdschriften.
Ook ontstonden nieuwe literaire genres. De literatuur sinds de jaren tachtig wordt ook wel als nieuwe of moderne literatuur (གསར་རྩོམ་, rtsom rig gsar pa) aangeduid. De schrijver Döndrub Gyäl geldt als de grondlegger van de nieuwe Tibetaanse literatuur.
Sinds de jaren tachtig zijn er enkele romans in het Tibetaans uitgebracht. Als eerste roman geldt de novelle Het Kruinjuweel (གཙུག་གཡུ), die Langdün Päljor Tsering nog tijdens de Culturele Revolutie schreef en in 1985 uitbracht in Lhasa. Twee andere succesvolle romans zijn Voorouders (མེས་པོ) uit 2000 en Nevel (མུག་པ) van de schrijver Tsering Döndrub.
Ondanks dat literaire teksten aan een strenge politieke censuur en ideologische dwang onderhevig zijn, biedt de nieuwe Tibetaanse literatuur schrijvers en lezers de mogelijkheid de problemen van de Tibetaanse maatschappij aan te snijden en zich te heroriënteren op de Tibetaanse identiteit. Deze ontkiemende literatuur wordt in het Westen nog nauwelijks waargenomen. Vertalingen van deze Tibetaanstalige auteurs bestaan anno 2007 alleen nog in het Engels en sinds kort ook in het Frans. Wel zijn er vertalingen van in het Chinees schrijvende Tibetaanse auteurs, zoals Tashi Dawa, A Lai en Sebo. Vooral het werk van A Lai uit Sichuan (Kham) is bekend. Intussen zijn er ook pogingen van Tibetaanse schrijvers uit vooral Qinghai (Amdo) om in het Engels te schrijven, iets dat onder Tibetanen in ballingschap al langer gebruikelijk is.[4]
In de jaren zestig gingen veel Tibetanen in ballingschap, voornamelijk in India en Nepal. Al snel ontstond er een uitgebreide emigrantenliteratuur die enerzijds zorgde voor behoud van Tibetaans boeddhistische literatuur en die anderzijds moderne wegen insloeg.
Niet in de laatste plaats om het Tibetaanse lot aan de wereld te onthullen, ontstond in ballingschap een tamelijk groot aantal biografieën en autobiografieën in het Engels, in eerste instantie van toonaangevende lama's en later ook van voormalige politieke gevangenen en slachtoffers van martelingen.
Er werden uitgeverijen opgericht die nagenoeg uitsluitend boeken over het thema 'Tibet' publiceerden. Tot bekende Tibetaanse schrijvers in het Engels die vanuit ballingschap publiceerden, behoren: Bhuchung D. Sonam, Tsering Wangmo Dhompa, Jamyang Norbu en Tenzin Tsundue.
De moderne Tibetaanse literatuur die zich sinds de jaren tachtig in Tibet zelf ontwikkelde, bereikte ook de Tibetaanse nederzettingen, overwegend door de aankomst van nieuwe vluchtelingen uit Amdo aan het eind van dat decennium.