Gaufridus Malaterra (Hertogdom Normandië, circa 1030-1040 – Grootgraafschap Sicilië, circa 1100) was een benedictijner monnik en kroniekschrijver in het middeleeuwse Italië. Hij was de hofschrijver die schreef in opdracht van de Normandische vorst Rogier I van Sicilië, graaf van Calabrië en Sicilië, vanaf 1096 grootgraaf van Sicilië.

Rogier I, graaf van Sicilië, belastte Malaterra met het schrijven van een kroniek

Malaterra verheerlijkte de Normandische verovering van Zuid-Italië, en vooral de veroveringen door Rogier I, die hij omschreef als een man Deo Dedicatus of Toegewijd aan God. De veroveringen op de Byzantijnen op het Zuid-Italiaanse vasteland en op de Saracenen in het emiraat Sicilië waren voor hem de uitvoering van een goddelijk plan. Dit gebeurde ook tot glorie van het pausdom. Twee andere kroniekschrijvers over de Normandische verovering van Zuid-Italië waren de benedictijner monnik Amatus van Montecassino (11e eeuw) en Willem van Apulië (11e-12e eeuw).[1] Malaterra was de enige van de drie die aan de Saracenen kannibalisme toeschreef.[2]

Namen

Over de bijnaam Malaterra schreef hij dat hij deze van voorgangers in het klooster had overgenomen.

Levensloop

Malaterra werd geboren in het hertogdom Normandië, in het koninkrijk Frankrijk, in de eerste helft van de 11e eeuw. Hijzelf schreef dat hij voor zijn intrede in het klooster een druk werelds leven leed. Volgens eerdere geschiedschrijvers trad hij in in de benedictijnerabdij van Saint-Evroult-Notre-Dame-du-Bois in Normandië.[5] Aangezien Normandische bronnen dit niet beschrijven en Italiaanse bronnen wel, is deze theorie verlaten.[6] Feit is wel dat monnik Malaterra meereisde met Rogier I van Sicilië van Normandië naar Apulië. Dit was met een groep Normandische edelen, van wie velen familie waren van het Huis Hauteville waartoe Rogier I behoorde. Zij vervoegden de andere Normandiërs op het Zuid-Italiaanse vasteland. Daar was de broer van Rogier I, Robert Guiscard graaf en later hertog van Apulië. Malaterra verbleef er aan het hof. Op basis van ooggetuigen noteerde hij zijn relaas over de veroveringen in Calabrië en later in Sicilië.[7]

Met het verjagen van de moslims zorgden de Normandiërs ervoor dat de Latijnse ritus ingevoerd werd in de christelijke kerken. Het herinvoeren van de Grieks-orthodoxe ritus, zoals de Byzantijnen bezaten voor het emiraat Sicilië, werd nauwelijks toegelaten. De invloed van de paus vermeerderde door Roomse bisschoppen te installeren met een Latijnse ritus. De Normandiërs richtten extra bisdommen op zoals Mazara, Syracuse, Catania en Agrigento. Na het jaar 1091, het jaar dat heel Sicilië onder Normandisch bestuur kwam, verhuisde Malaterra van Calabrië naar Sicilië. Hij had onderdak bij de bisschop van Catania Ansgerius, die tevoren abt van Sant’Eufemia was, een benedictijner abdij in Calabrië. Ansgerius was de eerste Latijnse bisschop van Catania en tevens abt van de nieuwe benedictijnenabdij aldaar.

De rebus gestis Rogerii …

Paus Nicolaas II beleent Robert Guiscard met het hertogdom Apulië, Calabrië en (nog te veroveren) Sicilië (1059)
Rogier I ontvangt de sleutels van Palermo (1072)

Vier boekdelen

De volledige titel van zijn kroniek is De rebus gestis Rogerii Calabriae et Siciliae comitis et Roberti Guiscardi ducis fratris eius.[8] Dit betekent over Over de werken van Rogier I, graaf van Calabrië en Sicilië en van hertog Robert Guiscard, zijn broer. Dit boek is te situeren eind 11e eeuw. Hij wijdde het toe aan Angerius de abt-bisschop van Catania. Dit werk is in het Latijn geschreven. Het boek bestaat uit vier delen.

Nadien

Met deze vier boekdelen was Malaterra ervan overtuigd dat de dynastie van het Huis Hauteville in de nakomelingen van Rogier I van Sicilië de wettige heersers in Sicilië leverde.[9] Door het verjagen van de moslims was de Latijnse ritus ingevoerd en was niet de Orthodoxie uit Byzantium hersteld.

In de loop van de Middeleeuwen kende het manuscript van Malaterra een zekere verspreiding, doch niet buiten Italië. Het werd pas in 1358 bekend toen frater Simone da Lentini het herschreef.

Het werk werd voor de eerste maal gedrukt in 1578 in Zaragoza, in het koninkrijk Aragon dat Sicilië bestuurde. Girolama Zurita was de uitgever. Het manuscript waarop Zurita zich baseerde moet in de 14e eeuw van Sicilië naar het Escorial in Madrid overgebracht zijn. Dit manuscript is onvindbaar.